My Family, of: Zonder fotografie geen privacy
Lynn Berger
Sinds een paar jaar is het in Zweden verboden om in de privésfeer foto’s te maken zonder toestemming van de geportretteerden. In het land dat ons eerder Abba en Ikea bracht riskeert een ‘stiekeme’ fotograaf tegenwoordig een geldboete of zelfs een gevangenisstraf. De Zweedse regering hoopt hiermee te ‘voorkomen dat het privéleven van haar burgers zomaar met iedereen wordt gedeeld via bijvoorbeeld internetdiensten als Twitter, Facebook en Youtube.’[1]
Het is een nobele gedachte, die preventie, al lijkt het me in de praktijk tamelijk onwerkbaar. Ik zie legioenen blonde ouders voor me die boven hun pasgeboren baby’s hangen om te vragen of het goed is als ze een foto maken. Alsof ze dan vervolgens de camera weer zouden opbergen, omdat er allesbehalve een eenduidig antwoord uit die kleine brabbelwezentjes komt. Wanneer het op fotografie aankomt laat de grens tussen publiek en privé zich nu eenmaal lastig beschermen en reguleren – of de wet er nu aan te pas komt of niet.
Dat Judith van Ijken toestemming heeft gevraagd vóór ze de mensen in My Family fotografeerde, lijkt me duidelijk. In Amsterdam, Den Haag, Lelystad, Berlijn en New York benaderde ze wildvreemde mensen die op één of andere manier fysiek op haar leken. Ze creëerde ‘fictieve familieportretten’, meestal bij de gevonden ‘broers’ en ‘zussen’ thuis. Het resultaat: Judith en de Berlijnse Felix, leunend tegen een tafel, allebei met een licht ongemakkelijke glimlach. Een racefiets, deels zichtbaar in de hoek van de foto, en een ansichtkaart van een fiets bovenop de verwarming, lijken ons te vertellen dat deze Felix sportief is aangelegd – al vul ik dat natuurlijk volledig zelf in.
Een ander resultaat: Judith en Esther, ook in Berlijn, beide blootvoets en met een strenge blik, op een oude bank met een wit laken erover.
En ook: Judith en Cécile, twee paar opgetrokken knieën op een zonovergoten bankstelletje in New York – ergens op de houten vloer piept een lichtgroene sandaal verlegen achter een ander meubelstuk vandaan.
Er is niets stiekems aan deze foto’s, die zorgvuldig en doelbewust zijn geënsceneerd en gemaakt. En toch vertroebelen deze beelden de grens tussen publiek en privé.
Ze zijn intiem, de portretten in My Family. Dat komt door de huiselijke sfeer waarin ze zijn gemaakt, door het feit dat Van IJken en haar ‘broers’ en ‘zussen’ vaak heel dicht bij elkaar staan of zitten, en doordat er in de serie heel veel blote voeten te zien zijn. (Ikzelf althans trek mijn schoenen en sokken alleen uit wanneer in gezelschap ben waarbij ik me heel erg op mijn gemak voel.) Ook komt het door de dromerige uitstraling van veel van de foto’s – alsof zich tussen Judith en Felix, of Judith en Cécile, of Judith en Esther al hele geschiedenissen hebben afgespeeld, geschiedenissen zo bekend dat niemand ze nog hoeft te bespreken. En dus zeggen de geportretteerden niets, maken ze elkaar niet eens oogcontact; ze kijken in de camera, en dat is genoeg.
De foto’s zijn denk ik ook intiem omdat we ze zo goed kennen uit onze eigen privécollecties. Ze hebben het onderwerp ende compositie van de beelden die we eens in de zoveel tijd weer eens tegenkomen in familiealbums of op harde schijven of opslagplaatsen in de cloud: broer en zus; woonkamer, slaapkamer; leunstoel, tuin. De wetenschap dat de ‘broers’ en ‘zussen’ in My Family eigenlijk helemaal geen familie zijn – dat ze elkaar vóór het maken van de foto’s zelfs nog nooit hadden ontmoet – compliceert dat gevoel van herkenning. De foto’s lijken één ding, maar blijken iets heel anders. Op het eerste gezicht zijn ze intiem en privé, in werkelijkheid tonen ze de ontmoeting tussen twee vreemden.
Door dat spel met herkenning en vervreemding herinnert My Family eraan dat de relatie tussen fotografie en intimiteit er tegenwoordig heel anders uitziet dan in de tijd dat onze ouders ons fotografeerden in plastic blauwe zwembadschelpen in de tuin. In die tijd was wetgeving tegen het zonder toestemming fotograferen van vrienden en familie in je eigen huis nog ondenkbaar. Ook ondenkbaar was het, dat elk privékiekje in principe door de hele wereld gezien kon worden. Wat je vroeger enkel tegenkwam in die papieren albums en schoenendozen, staat nu doorgaans online, vaak op sociale media, waar het een semi-publiek leven leidt. Intimiteit is iets geworden om te delen, iets tussen meer mensen dan twee – en de scheidslijn tussen privé en publiek loopt niet langer zoals ze ooit gelopen heeft.
Nu lijkt dat misschien een nieuwe ontwikkeling, aangejaagd door digitale camera’s en sociale media, maar eigenlijk is het nooit anders geweest. De grens tussen wat publiek is en wat privé heeft nooit vastgelegen. Integendeel: die grens verschuift voortdurend – en als er iets is dat een belangrijke rol speelt in die constante verschuiving, dan is dat, al bijna twee eeuwen lang, de fotografie.
Dat zit zo: al sinds 1839 – het officiële geboortejaar van de camera – lijkt fotografie onze privacy te bedreigen. Zo kon je al in de jaren vijftig van de negentiende eeuw nieuwsberichten lezen over ‘onbehoorlijke fotografen’ die hun camera hadden gebruikt voor ‘schandalige’ doeleinden: het naakte lichaam, ooit het toppunt van privacy, werd door blootstelling aan de camera plots tot publiek handelswaar.[2] Aan het eind van diezelfde eeuw, zo rond 1890, klaagden Europeanen en Amerikanen steen en been over de ‘Kodakmonsters’ die plots door de straten waarden: amateurfotografen met kleine cameraatjes die mensen ongemerkt konden vastleggen. Dit was het einde van de privacy, riepen de handenwringende commentatoren – privacy was dood, en de camera had het gedaan.[3]
Met elke nieuwe ontwikkeling van de fotografische technologie lijkt ons privédomein weer een stukje kleiner te worden, zoals deze voorbeelden uit de negentiende eeuw al laten zien. In de eenentwintigste eeuw doen drones, Google brillen en Instagram daar nog een schepje bovenop.
Maar, en dat is de grap, juist doordat fotografie een permanente bedreiging van de privacy lijkt te vormen, speelt ze ook een belangrijke rol in het creëren ervan. Elke tijd en elke plaats definieert, steeds opnieuw, wat er wel en niet tot het privédomein behoort. Dat doen we door voortdurend met elkaar in gesprek te gaan over waar de grens tussen publiek en privé zou moeten lopen. Dat debat wordt gevoed door allerlei ontwikkelingen, waarvan fotografie zeker niet de minste is.
Om een voorbeeld te geven: dat er misschien wel zoiets bestond als een ‘recht op privacy’, kwam pas aan het eind van de negentiende eeuw bij juristen en wetgevers in het hoofd op. Pas toen steeds meer mensen begonnen te klagen over de Kodak-monsters, en over het feit dat hun portretten zonder toestemming werden afgedrukt, werd privacy een wettelijk beschermd goed.[4]
Met andere woorden: de privésfeer, en wat daar wel of niet onder valt, wordt pas een onderwerp van publiek debat op het moment dat ze bedreigd lijkt te worden. En juist in dat publieke debat wordt die sfeer ook gemaakt, van tijdelijke kaders voorzien, en, zoals in het geval van Zweden, wettelijk beschermd. Privacy bestaat dus niet zonder haar (potentiële) schending – daarom draagt fotografie continu bij aan de voortdurende vormgeving van het privédomein.
En dan nog dit. Tegenover alle manieren waarop fotografie al een eeuw of twee de privésfeer lijkt te bedreigen, staan ook vele nieuwe vormen van privacy en intimiteit die juist door de camera worden ontsloten. Neem die goedkope en gemakkelijk te bedienen Kodakcamera’s bijvoorbeeld: daarmee konden ouders vanaf het eind van de negentiende eeuw zelf de ontwikkeling van hun kinderen vastleggen, en dan ook nog eens in de huiselijke sfeer. Ze hoefden niet meer naar de lokale portretstudio om door een professional voor veel geld op de foto gezet te worden.[5]
Met de uitvinding van de Polaroid camera, in de jaren zeventig van de vorige eeuw, bloeide een heel nieuw, persoonlijk genre op: omdat je niet langer je filmpje naar een lab hoefde te sturen waar technici de foto’s voor je afdrukten, nam de amateurpornografie een enorme vlucht.[6]
En dankzij onze smartphones communiceren sommige vrienden en ik haast alleen nog via heen-en-weer-gestuurde foto’s, zelf gemaakt of zelf gevonden.
Zo worden door fotografische ontwikkelingen voortdurend nieuwe privédomeinen gecreëerd, en nieuwe sferen van intimiteit mogelijk gemaakt.
De relatie tussen fotografie en privacy, tussen fotografie en intimiteit, is dus niet voor één gat te vangen. Ook dat laat My Family mooi zien. Kijk maar naar de foto waarop Judith en Astrid samen op een krukje zitten en beide monter de camera in blikken. Waar eerst twee vreemden waren, daar zien we nu, dankzij de camera en dankzij de foto, twee ‘zusjes.’ Van Ijken vond haar fictieve familie in het publieke domein; omdat ze een kunstenaar is met een camera, gaven deze gevonden familieleden haar toegang tot hun privéwereld. En door die lokale, persoonlijke, intieme ontmoeting vast te leggen, maakte diezelfde camera dat ene moment ook weer publiek toegankelijk, in de vorm van een foto in een boek dat we nu allemaal kunnen lezen en bekijken. Dat is de aard van de eeuwigdurende dans tussen publiek, privé, en fotografie: het gaat alle kanten op, is nooit voorspelbaar, en eindeloos fascinerend.
[1] ‘Fotograferen in privé-omgeving mag in Zweden alleen nog met toestemming vooraf,’ De Volkskrant, 30 mei 2013 (http://www.volkskrant.nl/recensies/fotograferen-in-prive-omgeving-mag-in-zweden-alleen-nog-met-toestemming-vooraf~a3449747/)
[2] Zie bijvoorbeeld ‘Academies,’ The American Journal of Photography, Vol. 1, no. 10 (1858): p.161 of
‘Photography and Bad Taste,’ The Photographic News, Vol. 7, no. 240 (1863): p 174
[3] Robert E. Mensel, “‘Kodakers Lying in Wait’: Amateur Photography and the Right of Privacy in New York, 1885-1915,” American Quarterly, Vol. 43, no. 1 (1991): 24-45.
[4] Ibid.
[5] Sarah Greengough, The Art of the American Snapshot, 1888-1978, Princeton University Press: 2007
[6] Christopher Bonanos, Instant: The Story of Polaroid, Princeton Architectural Press: 2012